De wet, de feesten van de Heer en de Sabbat

De laatste jaren zien wij ook in ons land dat bij veel oprechte christenen de belangstelling en interesse voor de Wet, de Joodse feesten en de Sabbat is toegenomen. Dat is wel te begrijpen, want ook voor ons als Gemeente kunnen we hier veel van leren, net zoals bij de tabernakel. Zo heeft het Oude Testament tal van geestelijke lessen tot opbouw voor de gelovigen in Christus. Maar we moeten in de periode van genade ook oppassen dat we ons niet allerlei wetten en inzettingen laten opleggen. De Schrift waarschuwt ons tenslotte niet voor niets voor allerlei dwaalleringen in de eindtijd.

In Leviticus 23 lezen we over de feestdagen van de Heer, die waren anders dan die van de andere volken. Deze waren uitsluitend bestemd voor de Israëlieten. In de begin- en slotwoorden van dit Schriftgedeelte staat:

  • ‘De HERE sprak tot Mozes: Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: De feesttijden des HEREN, die gij zult uitroepen als heilige samenkomsten, zijn Mijn feesttijden’ (vers 1-2). 
  • 'Zo maakte Mozes de feesttijden des HEREN aan de Israëlieten bekend’ (vers 44).

Al in Paulus’ tijd waarschuwde de apostel voor leraren die Joodse wetten en gebruiken aan gelovigen wilden opleggen. Zo zegt hij tot de gemeente in Galatië: ‘en nu u God kent, ja wat meer is, door God gekend bent, hoe kunt u weer terugkeren naar de zwakke en arme grondbeginselen, die u weer van tevoren af aan wilt dienen? U houdt zich aan dagen, maanden, tijden en jaren. Ik vrees voor u dat ik mij misschien tevergeefs voor u heb ingespannen’ (Galaten 4:9-11).
In het O.T. wijzen de Wet en de feesten vooruit naar Christus. Het gaat nu niet om uiterlijke gebruiken, maar om Jezus alleen: 
  • ‘Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is’ (Kolossenzen 2:16-18; vgl. met Hebreeën 10:1).
  • 'Laat u niet medeslepen door allerlei vreemde leringen; want het is goed, dat het hart zijn vastheid vindt in genade en niet in spijzen: wie het hierin zochten, hebben er geen baat bij gevonden' (Herbreeën 13:9).

Vaak gebeurt het in alle oprechtheid en enthousiasme voor de Here Jezus, dat sommigen ervoor kiezen de Wet en allerlei inzettingen te gaan naleven. Wie meent beter te doen dan de gelovigen die dat niet doen, of er gerechtigheid door verwacht, zal vroeg of laat zijn vreugde over zijn redding verliezen, omdat niemand dit kan volbrengen (Galaten 4:15). In Jakobus 2:10 staat: ‘Want wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle (geboden).’
Zo was Jakobus iemand die de wet nauwkeurig naleefde. Daar stond hij ook om bekend.* Bijzonder is daarom des te meer wat Jakobus zegt in Handelingen 15: ‘Daarom ben ik van oordeel, dat men hen, die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet verder moet lastig vallen, maar hun aanschrijven, dat zij zich hebben te onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed’ (vers 19-20).

Elke dag feest!
In deze huidige bedeling van genade viert de Gemeente ‘de maaltijd van de Heer’. Andere Bijbelse feesten zijn ons in de Schrift niet opgelegd.
Eigenlijk is het elke dag feest, want het Paaslam is geslacht! Gods Geest wijst ons daar elke dag weer op (1 Korintiërs 5:7-8). Dat geeft vrede en blijdschap, want wij hebben door Hem nieuw leven ontvangen en zijn verzoend met God.
Alleen de Heilige Geest kan onze harten vernieuwen, waardoor we ook anders gaan denken en leven, als een welgevallig offer voor de Heer. Dit is onze redelijke eredienst (Romeinen 12:1). In de opnieuw geboren christenen is zoiets alleen mogelijk door de kracht en leiding van Gods Geest (Filippenzen 2:13).

De Sabbat
Sommigen menen dat de Sabbat (ook) door de gelovigen uit de heidenen onderhouden moet worden, en dat de eredienst op zondag een heidense gewoonte is. Maar zowel de Joodse feesten als de Sabbat zijn in de Schrift niet als wet aan de Gemeente gegeven. Voor de heiligen in Christus is het geestelijk gezien elke dag weer opnieuw ‘Sabbatsdag’. Dat is nog veel mooier! In geestelijk opzicht is de Sabbat voor de heiligen in Christus al geruime tijd vervuld, namelijk op het kruishout van Golgotha:

  • 'Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus’ (Romeinen 5:1).
  • 'Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, …’ (Hebreeën 4:3).

We mogen niemand verplichten om op een bepaalde dag van de week samenkomsten te houden. Christenen mogen dat op elke dag van de week doen (vgl. Handelingen 2:46). Paulus zegt: ‘Deze [immers] stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd. Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na om de Here en ook hij dankt God’ (Romeinen 14:5-6).
Dit is toch wel duidelijk, dat de Hebreeënschrijver erop aandringt: ‘Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen’ (10:25). Dan maakt het niet uit of je in een gemeente komt waar ze op zondag of zaterdag eredienst hebben. Beter is het om elkaar aan te sporen en te bemoedigen de samenkomsten trouw te bezoeken. Daar heb je veel meer aan dan daarover verhit te (blijven) discussiëren. Daarin heeft de Here, in deze heilsperiode van genade, ons vrij gelaten.
Degenen die menen goed te doen door de feesten van de Heer te vieren zijn daar ook vrij in (zolang zij er maar niet wettisch in worden). Wie de feesten niet vieren zijn daar ook vrij in en doen niet minder goed (Romeinen 14:1-6), want wij zijn niet onder de Wet maar onder de genade (Galaten 5:1).

De eerste dag van de week
Christus’ opstanding vond plaats op de eerste dag van de week. Deze is in het Oude Testament vooraf voorgesteld als ‘de achtste dag’, of als de dag na de Sabbat (Leviticus 23:10-11; vgl. 1 Korintiërs 15:20).
Zo verscheen Hij ook op de eerste dag van de week aan Zijn discipelen (Johannes 20:1 en 19). En bij het aanbreken van de Pinksterdag werd de Heilige Geest uitgestort (Handelingen 2:1). Het woord Pinksteren betekent in het Grieks: 50e dag. Dat was ook op de dag na de Sabbat. In Handelingen 20:7 lezen we over een eredienst op de eerste dag van de week. De discipelen waren toen bijeengekomen om het brood te breken, en Paulus sprak hen toe. Aan de hand van deze voorbeelden is het wel begrijpelijk waarom veel christenen er waarde aan hechten om op zondag als gemeente samen te komen.
Profetisch gezien vindt de achtste dag plaats na het Duizendjarig Rijk (Israëls Sabbatrust). Dat gaat over de schepping van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, wanneer God ‘alles in allen’ is (1 Korintiërs 15:28). Dan is deze oude schepping voorbij gegaan en is er een nieuwe schepping gekomen. Daar is niet vrede waar gerechtigheid heerst (zoals in het Vrederijk), maar waar gerechtigheid woont! De Gemeente is al een nieuwe schepping en heeft reeds vrede ontvangen. Paulus zegt daarover: ‘Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen’ (2 Korintiërs 5:17, vgl. Efeze 4:20).
Onder de Wet was het zo dat je na zes werkdagen moest rusten, om je te wijden aan het vierde gebod en daarin te volharden: de Sabbat. De gelovigen in Christus hebben reeds al rust en vrede ontvangen en mogen van daaruit elke dag weer opnieuw leven in alle afhankelijk van Hem. Dan komt er een leven door de Geest. Dat is de ware vrijheid (Romeinen 8:6).

In Christus is het ja en Amen
Hoewel niet alles in het Woord aan ons gericht is kunnen we er wel van leren (vgl. 1 Korintiërs 10:11). Dus ook van de Wet, de Joodse feesten (Johannes 7:2) en de Sabbat. Bijzonder daarin is, dat deze vervuld worden in Christus’ eerste en tweede komst.
De wet, de Joodse feesten en de Sabbat zijn (slechts) schaduwbeelden, Christus is het Wezen (de Werkelijkheid). Daarom staat er: ‘Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons’ (2 Korintiërs 1:20).

Voetnoot:
*HSV-Studiebijbel (eerste druk), Handelingen 15:13, blz.1891. (Vgl. Josephus, De oude geschiedenis van de Joden 20.200; Eusebius, Kerkelijke Geschiedenis, 2.23).